dinsdag 16 september 2008

Pink Floyd

Vroeger keken we met het hele gezin naar Willem Ruis en zijn Sterrenshow op de Vara. Concreet er iets van herinneren doe ik niet, maar ik weet nog wel donders goed hoe gezellig de huiskamer er op de zaterdagavond van werd. Als ik daar aan terugdenk zie ik zo'n stereotype Amerikaans televisiegezin met twee kleine kinderen op het vloerkleed liggend voor de beeldbuis en pa en ma gezellig op de bank met een biertje of een glas wijn. Uiteraard klopt dit beeld niet, geen enkel gezin buiten die op televisie om kijkt op die manier naar een programma, maar het is wel het beeld wat me ervan voor ogen staat.
Ook weet ik nog goed waar ik was toen we hoorden dat Ruis overleed. Althans, dat hangt er vanaf; als mijn grootvader nog leefde zaten we op dat moment in het bejaardentehuis, zo niet, bij zijn vriendin. Veel weet ik niet meer van die dag, behalve dat ik flink overstuur was. Ik heb me de rest van het bezoek achter mijn vader verschuild en, stoer als ik mijzelf als vijfjarig jongetje al vond, zelfs een beetje gehuild. Het was de eerste en direct laatste keer dat ik aangeslagen was door het overlijden van een beroemdheid, die overigens de afgelopen jaren de vreemde gewoonte hebben ontwikkeld tijdens mijn vakantie te gaan. Waarom ik dit vertel? Omdat ik daar gisteren aan moest denken.
Mijn vader en ik hebben op muzikaal vlak drie grote gemene delers, namelijk de artiesten Genesis, Bruce Springsteen en Pink Floyd, en de diverse solo-carrières die uit daaruit zijn voortgekomen. Met mijn vader zag ik Peter Gabriel het eerst live, ging ik naar mijn eerste Springsteen-concert en reden we naar Lichtenvoorde om Roger Waters, eens de creatieve geest achter Pink Floyd, te mogen aanschouwen. Stuk voor stuk avonden die zich perfect categoriseren als vader-zoon-uitje, waarbij mijn vader en ik om het hardst mee schreeuwen en zingen onder het genot van een paar biertjes.
Bij het overlijden van Springsteen-toetsenist Danny Federici, begin dit jaar, hebben we even stilgestaan, maar uiteindelijk heeft het me persoonlijk weinig gedaan. Springsteen heb ik dan ook altijd erg goed gevonden, maar niet veel meer. Pink Floyd is een ander verhaal. Voor die band heeft de televisie de hele dag op Live8 gestaan. Het concert in Earl's Court in Engeland in 1994 is door mijn vader ooit op video opgenomen van de BBC en werd 's ochtends grotendeels gedraaid voordat school en werk begon. The Pink Project is de eerste en enige coverband waar we beiden ooit geld voor hebben neergelegd. Pink Floyd heeft meer dan welke andere artiest dan ook heel veel voor mij betekend, me gevormd en muzikaal op laten groeien. Zowel mijn vader als ik keken met stiekeme hoop toch een beetje uit om samen nog naar een reünie van de heren te kunnen.
Gisteren kwam hij, halverwege de film Lord of the Rings, even vertellen dat Richard Wright, toetsenist van de Britse band, overleden was. Op vijfenzestigjarige leeftijd aan de gevolgen van een kanker waarvan we beiden niet eens wisten dat hij het had. De verrassing dientengevolge was groot bij het overlijden van een jeugdheld, goed muzikant en ongetwijfeld prima mens, maar hoewel we het geen van beide hebben gezegd baalden we er allebei even heel fiks en heel egoïstisch van dat we die reünie ook op de spreekwoordelijke buik mogen schrijven. Ik heb me de rest van de avond in mijn kamer verschuild en, stoer als ik mijzelf als achtentwintigjarige man vind, zelfs een beetje gehuild.

donderdag 4 september 2008

Vakantie

Het kan een mens goed doen, zo'n goede week er even helemaal tussenuit. Het nu-even-niet-principe van Center Parcs, maar dan zonder Center Parcs. Het huis-, tuin- en keukengevoel in zo'n voorgestanste bungalow met links en rechts een knus Nederlands gezinnetje wat even graag een kopje koffie bij de buurtjes komt doen, telt natuurlijk niet echt als vakantie. En ook die Super de Boer om de hoek helpt natuurlijk niet bepaald mee.
Zelf heb ik een goede week doorgebracht op het Griekse eiland Rhodos, waar ik geen wolk heb gezien, geen Nederlander heb gehoord en ook niets noemenswaardig gedaan heb. Mijn dagen hebben bestaan uit een hartig ontbijt, een trip naar het strand, een biertje op een terras, een stukje lezen en schrijven op het balkon van mijn appartement, een goede maaltijd in een restaurant en een kroegbezoek hier en daar. En ik ben heerlijk uitgerust.
De vakantie houdt voor mij echter altijd al subiet op bij het inladen van de koffers in de grote touringcar die zich richting vliegveld en -tuig zal begeven. Het gekwetter en geneuzel van de doorzongezinnetjes die het veel te warm hebben gehad, die nooit een kiezelstrand hadden verwacht maar één met zand voor tussen je met eigen Hollandse Calvé-pindakaas besmeerde boterham is direct bij het bestijgen van de bus alweer opvallend.
Op het vliegveld aangekomen is het bij het in de rij staan en wachten op het inchecken neuzelen geblazen over de consequenties van een te zware koffer en vooral maar achter de persoon voor je blijven aanlopen, in de hoop dat deze wél weet waar de juiste balie is. De Nederlander is na de koloniale jaren in het teken van De Ontdekking namelijk verworden tot een onnadenkend volk wat de weg naar het toilet niet meer vindt zonder Tom Tom. Een kuddedier.
Helemaal navenant is het als ik, simpele ziel als ik ben, met mijn net gekochte broodje ham en flesje Grieks Spa Rood in de vertrekruimte van Lufthansa ga zitten omdat die in het midden van de terminal gelegen ruimte de meest rustige is van allemaal. Een verward groepje Nederlanders loopt achter mij aan en neemt pas plaats in de plastic kuipstoeltjes aan de andere kant van het vertrek als ik dat ook heb gedaan. Halverwege het broodje ham zitten er op zijn minst twintig, voordat het alfa-mannetje opmerkt dat er een groot logo van Lufthansa boven het raam hangt. Verschrikt springen de schapen op en gaan op zoek naar de rest van de kudde.
Geamuseerd neem ik me direct voor bij aankomst op Schiphol in de bagagehal ook maar eens bij band 3 in plaats van 18 te gaan staan wachten en verheug me nu al op al de vakanties die nog komen gaan.